In deze paragraaf komen de onderwerpen aan de orde die behoren tot het geldstromenbeleid van de gemeente. Afhankelijk van de hoogte en de verwachte duur van het liquiditeitstekort of –overschot, wordt vermogen tijdelijk of langdurig aangetrokken of tijdelijk uitgezet. Het uitgangspunt bij het aantrekken van vermogen is dat de kasgeldlimiet optimaal benut wordt door indien noodzakelijk zoveel mogelijk kort vermogen aan te trekken. In de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) zijn drie wettelijke normen opgenomen waaraan de gemeente moet voldoen. Zo moeten tijdelijk overtollige middelen boven een vastgestelde drempel worden aangehouden in de schatkist. Bij het aantrekken van korte leningen (met looptijd tot 1 jaar) mag het gemiddelde saldo per kwartaal de kasgeldlimiet niet overschrijden. Het saldo aan aflossingen en renteherzieningen op de bestaande portefeuille lange leningen (met looptijd van 1 jaar of langer) mag in enig jaar niet hoger zijn dan de renterisiconorm. Deze normen worden in deze paragraaf beschouwd.
Ook wordt specifiek aandacht geschonken aan het renterisicobeheer en het kredietrisicobeheer.
De berekeningen van de leenbehoefte en rentekosten kunnen in de praktijk afwijken. Zo is het werkelijke investeringstempo van belang, met name voor de grondexploitaties, en hebben nieuwe beleidskeuzes (met name bij investeringen) effect op de berekeningen. Ook verschillen in begrote inkomsten (bijvoorbeeld grondverkoop, rijksbijdragen) hebben effect.
Daarnaast beschouwt deze paragraaf de interne rente. In de interne renteomslag hangt alles met elkaar samen. Zo heeft een wijziging in de grondexploitaties bijvoorbeeld mogelijk effect op het riooltarief.
In 2019 zullen naar verwachting geen langlopende leningen worden aangetrokken.